Het is 8 augustus 2018. Ik lig in bed. Voor al de derde dag op rij. Ik ben kapot. Nee, gesloopt. Zoals zovelen van mijn generatie. Onderuit geschoffeld door het kapitaal. Kapot gemaakt, ook door mezelf. Ja, benoem ook je eigen aandeel! Dan maken we dat tot de kern van de zaak. Uiteindelijk is het toch jouw morele falen, jouw psychologische probleem. Had je maar harder je best moeten doen. Of nee, juist minder. In ieder geval beter. Je zegt dat je niet anders kon? Dat je gewoon deed wat we zeiden? Jong, je moet het niet zo letterlijk nemen, ben je autist? Psychoot? Te gevoelig of voel je niet genoeg? En als we het dan niet meer weten, dan zijn er altijd nog – gewoon – je genen.
Ja, had je maar niet zo’n kort rokje moeten aandoen, je zo moeten optutten. En inderdaad, in een boerka wordt je minder snel door een vreemde verkracht. En als dat dan toch gebeurt, ach, al dat bedekken prikkelt ook de fantasie! Uiteindelijk vraag je er toch zelf om, was er altijd iets wat jij had kunnen doen waardoor het niet was gebeurt.
In ieder geval sinds het niet langer God’s wegen zijn maar grootschalige infrastructuurprojecten, is het mysterie vervangen door een obsessie met de schuldvraag. De schuldvraag mystificeert echter net zo goed. Waar de ondoorgrondelijkheid doch inherente goedheid van de wegen Gods een aantrekkelijk psycholgisch sluitstuk vormen voor het in deze of gene mat inherente leed van het leven (welke in ieder geval de dood impliceert), biedt de schuldvaag voordurende voeding voor psychologische afweermechanismen en daaraan gebonden handelingen. Ingebed in een spectaculair-maatschappelijk conflict tussen vrijwel identieke ‘partijen’ waaronder mensen continu van kamp wisselen maar hun positie nooit veranderen.
Ik heb schuld. De maatschappij heeft schuld. De maatschappij zit in mij. Ik zit in de maatschappij. Ik ben de maatschappij, de maatschappij is mij (“de maatschappij dat ben JIJ!”). Er is geen schuld. Alleen handelingen in bepaalde situaties met bepaalde resutlaten, situaties die bestaan uit handelingen en handelingen die resulteren in situaties. Alle taalgebonden dichotomieën zijn vals, toch zijn ze noodzakelijk voor het begrip en de onderlinge communicatie. Het dialectisch denken bestaat er uit these en these met elkaar in contact te brengen, waaruit een synthese ontstaat waarin beide elementen nog steeds bestaan maar niet langer als gescheiden van elkaar – waardoor de synthese tevens niet te reduceren valt tot de som der delen.
Bijzonder, in ieder geval, hoe snel mijn verhaal is ontaard in een abstractie. Hoe de-mystificatie zelf kan mystificeren. Hoe het ook zij, ik ben kapot. Gesloopt. Onderuit geschoffeld door het kapitaal. Ik ben niet de enige, en wij zinnen op wraak.